“Waarom schrijf jij nooit over het conflict tussen de Israëliërs en de Palestijnen?”
Heel even voel ik me in een hoek gedrongen. Wanneer ik nadenk over dat conflict zakt me de moed gewoon meteen in de schoenen. De uitzichtloosheid ervan, de onwil van beide partijen om een vreedzame oplossing te zoeken. Er is geen staakt-het-vuren of bestand en een van hen verbreekt het. Daar vind ik altijd weer wat van, maar omdat ik geen bijzondere affiniteit met een van beide partijen heb en ongezouten kritiek op allebei heb levert me dat doorgaans ongemakkelijke discussies op. Daarnaast vind ik dat dit conflict, relatief gezien, te hoog op de agenda staat.
Het is het enige conflict van vele op deez’ aardkloot waar iedereen wat van lijkt te moeten vinden. De ‘zendtijd’ die eraan gegeven wordt is fenomenaal. Over de Rohingya, volgens de Verenigde Naties één van de meest vervolgde minderheden ter wereld, en het racistisch en religieus geweld tegen hen horen we bijna nooit iets. Zo’n 50.000 yezidi’s in nood op een bergtop, op de vlucht voor de strijders van de Islamitische Staat (IS) kunnen op relatief mondjesmaat aandacht rekenen. Meer dan 3 miljoen Syriërs zijn hun land ontvlucht, waar een vreselijke burgeroorlog gaande is, maar op een enkel krantenartikeltje na blijft het stil. Dat de Tibetanen nog altijd snakken naar vrijheid zijn we zelfs al zo goed als vergeten.
Het conflict tussen de Israëliërs en de Palestijnen is het enige conflict van vele op deez’ aardkloot waar iedereen voor een van de strijdende partijen lijkt te moeten zijn, liefst op basis van een misplaatst gevoel van verbondenheid waar ik niets van begrijp.
Ik voel die verbondenheid niet. Niet met Israël, haar geschiedenis of het jodendom. Niet met Gaza, haar geschiedenis of de islam. Vol verwondering zie ik veel Nederlanders zich identificeren met een der strijdende partijen en zie ik hen het conflict importeren. Palestijnse en Israëlische vlaggen aan Nederlandse balkonnetjes, uit de hand lopende demonstraties, antisemitisme en islamofobie.
Dat wil overigens niet zeggen dat het conflict me niet aan het hart gaat. De enigen met ik me verbonden voel echter zijn de burgerslachtoffers aan beide zijden. Bloederige foto’s van omgekomen kinderen breken mijn hart. Ze illustreren de onmacht en de onwil om de vijandelijkheden te staken.
Toen was daar opeens een miniatuur-Gaza op het Amsterdamse Krugerplein, waar een enkel balkonnetje met een Israëlische vlag tussen ettelijke andere balkonnetjes met de Palestijnse bestookt werd met een heuse brandbom. De ironie wil dat die brandbom een balkonnetje te laag terecht kwam, waar een Palestijnse vlag aan hing. De vlaggen van de Tibetanen, de Rohingya en de yezidi’s, die hangen echter niet aan Nederlandse balkonnetjes. Dat alles irriteert me.
Zo solidair als we met de Israëliërs of de Palestijnen kunnen zijn, dat kunnen we kennelijk voor andere groepen helemaal niet opbrengen. Andermans leed doet niemand in ons kikkerlandje radicaliseren, maar begin over Israëliërs en Palestijnen en zelfs meneer Tofik Dibi radicaliseert dat het een lieve lust is. Zijn mams zit in een oer-Hollands trammetje kennelijk liever niet in de buurt van joodse mensen, zijn vriendschappen met vrienden van joodse komaf bekoelen en hij merkt dat hij radicale teksten best vindt – het kan hem allemaal niets meer schelen. Al beseft hij gelukkig wel dat dit vieze gedachten zijn.