Na Batavia’s Graveyard ben ik direct in de volgende historische roman begonnen want o, wat houd ik toch van dit genre. Van De legende van de Kapers van Jane Johnson heb ik, zo mogelijk, nog meer genoten. Het boek speelt zich deels in het heden af en deels in de zeventiende eeuw, slechts drie jaar voordat de Batavia schipbreuk leed. In het raamwerk van een lekker weglezend hedendaags avontuur vertelt Johnson ons van de Barbarijse kapers.
Het boek
Op de avond dat de minnaar (en de man van een van haar beste vriendinnen) van Julia Lovat de relatie met haar verbreekt geeft hij haar een oud boek cadeau bij wijze van afscheidsgeschenk. Het is De trots van de naaldkunstenares en op het oog is het een boekje over borduurwerk. Tussen de regels ontdekt Julia echter het verhaal van Catherine Tregenna, die in het boek een dagboek heeft bijgehouden.
De jonge Catherine leefde in het Cornwall van de zeventiende eeuw en was een begenadigd borduurster. Zij kreeg De trots van de naaldkunstenares ook van een man, haar neef Robert aan wie ze, tegen haar zin, beloofd was. Op een zomerse zondagmorgen in 1625 woonde Catherine een kerkdienst bij en stormde er plots een groep Barbarijse zeerovers de kerk binnen. Zij ontvoerden de kerkgangers, zestig mensen in totaal, mannen, vrouwen en kinderen, en de kapers namen hen mee naar het Marokkaanse Salè om hen daar als slaven te verkopen.
Julia raakt geïntrigeerd door het verhaal van Catherine en reist, op zoek naar de afloop van dat verhaal, af naar Marokko. Michael ondertussen, heeft spijt van zijn gift en niets gaat hem te ver om het boek terug te krijgen.
Dat is bijna weinig, als je het vergelijkt met bijvoorbeeld de naar schatting elf miljoen Afrikanen die door de Engelsen, Fransen en Nederlanders onder erbarmelijke omstandigheden over de Atlantische Oceaan werden vervoerd. Ook de Arabische Afrikaanse slavenhandel was beduidend groter van schaal, die vanaf de zesde eeuw na Christus ergens tussen de vijftien en achtentwintig miljoen mensen moet hebben betroffen. Nochtans vind ik het verwonderlijk hoe de Barbarijse slaven bijna vergeten lijken te zijn.
Onder de Barbarijse kapers bevonden zich na het midden van de zestiende eeuw ook veel Europeanen, veelal renegaten en onder deze renegaten bevonden zich tientallen Nederlanders. Zo was er Suleyman Reis, die eigenlijk Ivan Dirkie De Veenboer heette, en diens rechterhand Jan Janszoon (de de naam Murad Reis aannam). Een andere bekende is Simon de Danser, die in tegenstelling tot De Veenboer weigerde zich tot de islam te bekeren en daarom de bijnaam “Kapitein Duivel” kreeg.
Een van Nederlands zeehelden, Michiel de Ruyter, ging tussen 1661 en 1663 het conflict aan met de Barbarijse zeerovers en hij wist hen een verdrag af te dwingen. Dat verdrag was echter geen lang leven beschoren. Het duurde tot na de napoleontische oorlogen eer men een einde wiste te maken aan de Barbarijse kaperactiviteiten. De Britse marine bombardeerde in 1816 samen met zes Nederlandse schepen een van de laatste kapersnesten, Algiers. Nadat Frankrijk het gebied in 1830 bezette kregen de kapers eenvoudig weg de gelegenheid niet meer zich opnieuw te organiseren.